zondag 28 februari 2010

Sneeuw

Ik herinner me nog heel goed mijn allereerste skivakantie. Februari 2002.
Wat ik me alleen niet meer zo goed herinner, is waarom ik me eigenlijk heb laten overhalen om op skivakantie te gaan. Ik ben namelijk niet sportief, houd niet van kou en nattigheid, ben op vakantie liever lui dan moe en van carnaval-achtige toestanden moet ik niks hebben. Ergens in een vlaag van verstandsverbijstering moet ik hebben toegezegd mee te gaan.

Maar die eerste skivakantie staat in mijn geheugen gegrift. Dat is overigens niet, omdat ik meteen verkocht was.... integendeel zelfs. Natuurlijk, die apres- ski had ik zo onder de knie en iedere overeenkomst met carnaval wordt door mij stelselmatig ontkend. Maar met dat skiën bleek ik bepaald geen natuurtalent. Dit zal ook wellicht te maken hebben met de in de vorige alinea benoemde a-sportiviteit van ondergetekende. Maar er speelde meer dan alleen de totale afwezigheid van lichamelijke conditie: angst. Onvervalste allesoverheersende angst. Ik zie mijzelf nog staan. Ergens halverwege dag drie, boven op een enorme berg (een uitermate toegankelijk categorietje blauw, naar alle waarschijnlijkheid) ... brullend van de pijn en de angst, of van de angst en de pijn. Mijn benen wilden niet meer, mijn knieën voelden alsof ze het ieder moment konden begeven en ik keek naar beneden. Ik kon niet terug omhoog, ik moest naar beneden. Maar ik kon niet. Ik wilde niet. Ik durfde niet. ‘Ik wil dit niet! Waarom wil ik dit?! Waarom sta ik hier?! Waarom honderden euro’s spenderen om mijzelf zo te pesten?! Ik wil dit niet! Hulde voor de skileraar die mij naar beneden wist te praten.
Op dat moment was het voor mij zo duidelijk. Dit nooit meer!

Maar er volgde nog een dag. En nog één. En ergens aan het einde van dag vijf ging ik met een ongekende soepelheid (dringend verzoek aan de destijds aanwezige getuigen, mij deze dichterlijke vrijheid te gunnen ) de blauwe pistes af. Onderaan de piste wierp ik een blik omhoog. ‘Daar ben ik toch maar mooi vanaf komen skiën!’ Dat gevoel van trots en overwinning vergeet ik nooit meer!
De laatste dag op de piste was zonder skileraar, zonder klasje. Met Michel, die ieder gebrek aan techniek, ruimschoots compenseerde met een totaal gebrek aan angst. En met Marscha, de in mijn ogen doorgewinterde skiër, die ons van berghut naar berghut leidde. This is the life! Hier doen we het voor. Volgend jaar weer!’

En dat deed ik. In ander reisgezelschap dit keer, met één constante factor: Marscha. En het jaar daarna weer, ditmaal alleen met Marscha. De soepelheid waarmee ik de berg afkwam vertoonde een licht stijgende lijn, de angst een licht dalende. De lijn van de lol die we samen hadden was vanaf dat moment een constante. De lol in de apres ski bar is fenomenaal. Maar niets haalt het bij het gevoel van samen op een berg, in het zonnetje, uit te kijken over het skigebied. ‘Slecht leven he?’ ‘Ja, slecht leven...’’ Een traditie was geboren. Mars en ik en de sneeuw. Volgend jaar weer?!

Slechts één keer ben ik van de traditie afgeweken. In de winter van 2007. Hoe ik ertoe kwam om met dit gezelschap naar de sneeuw te vertrekken, zal ik nooit vergeten. Dit was even absurd als bijzonder. Ergens in een hoekje van het wereld wijde web hield een groepje vrouwen zich op. In deze digitale wereld deelden zij delen van hun leven. Online vriendschappen ontstonden en groeiden uit tot echte ‘reallife’ vriendschappen. En in dit hoekje van het web opperden twee dames om eens gezellig met zijn allen naar de sneeuw te gaan. Ervan overtuigd dat dit een fantasietrip of grap was, meldde ik mij spontaan aan. Verbazing allom toen ik een email ontving, met de reisspecificaties en de vraag of ik akkoord ging en me definitief wilde aanmelden. Eh... ja!
De dag dat ik met deze acht dames ‘de bus in stapte’, voelde ik me alsof ik bovenop een berg stond. Ik kon niet terug. ‘Wil ik dit? Ja, dit wil ik.’ Verstand op nul en gaan! Ook deze vijf dagen staan in mijn geheugen gegrift. Zoveel lol, zo’n bijzondere band onderling. Vijf dagen lang voelde ik me alsof ik in een andere wereld was. Ik keek om en dacht ‘Dat heb ik toch maar mooi gedaan!’

Over twaalf dagen vertrek ik weer naar de sneeuw. Samen met Marscha zet ik de traditie voort. Al weken kijk ik uit naar de sneeuw, het plezier, de gesprekken onderling en het gevoel van overwinning dat steeds iets meer terrein wint van de angst. Samen gaan we nieuwe herinneringen maken.
Mijn acht vriendinnen van het wereld wijde web neem ik ook mee. In mijn hoofd en in mijn hart.
Op naar de sneeuw, waar vriendschappen groeien, herinneringen bloeien en angsten overwonnen worden.

zondag 13 september 2009

Generaties

Mijn legergroene worker ligt nog op de stoel, waar ik hem woensdag na het Coldplay concert heb achtergelaten. Wassen leek me tamelijk nutteloos. Ik zoek er een t-shirt bij, met een grappig bedoelde opdruk. Ik vul het geheel aan met mijn zwarte Dr. Martens en bind een zwart vest om mijn middel.
Ik ben er klaar voor.
Appelpop 2009.
Festivals... ik houd er zo van.
En Appelpop is al jaren één van de favorieten.
Appelpop is gratis en het vindt plaats in het centrum van De Betuwe. Die twee gegevens maken de sfeer van dit festival. Oja, en de muziek natuurlijk.

Vroeg in de middag nemen we plaats in het grasveldje, tussen twee podia in. Met de zon in ons gezicht en onder het genot van een spaatje blauw (jawel, ook 34 blijkt nog niet te oud om te leren) slaan wij de overige bezoekers gade. De verscheidenheid aan mensen verbaast ons ieder jaar weer. Gezinnen met kinderen, pubers, ouwelullen...
Mijn blik dwaalt steeds af naar de tieners en twintigers die in grote getale op het festival zijn afgekomen. Er zijn trutjes, nerds, alto’s, gothics, boeren en zelfs hier en daar een verdwaald hockeymeisje. Bij het zien van de alto-meisjes bekruipt me een gevoel, dat het midden houdt tussen nostalgie en jaloezie. Als ik die leeftijd had, zou ik er ook zo uit zien. Het stomme is dat ze er eigenlijk niet uitzien. Hun kleding lijkt erop uitgezocht, dat het precies niet met elkaar matcht. Hun haar zit gemaakt in de war en hun make-up accentueert bepaald niet hun schoonheid. Hun moeders schamen zich waarschijnlijk diep. Maar ze zijn jong, dus ze kunnen het hebben. Dus ze lopen niet voor schut. Hun uiterlijk is een statement. En ik vind het prachtig. Ik vind hen prachtig.
Ik merk dat ik het mis.
Jong zijn.
Ik herken in hen mijn verleden en ik mis het.
Een beetje...

Enkele uren later staan we in een overvolle feesttent als de Golden Earring het podium betreedt. Het publiek is gevarieerder nu. Op de schouders van een vader zit een jongetje van een jaar of vier. Diverse bezoekers hebben de leeftijd van mijn moeder. Of ouder.
Voor ons staat een groepje vrouwen. Ze zijn vermoedelijk een jaar of tien ouder dan wij. Hun haren in een praktisch kort kapsel. Een kleding onmiskenbaar van Miss Etam. Met streepjes. Vormloze driekwartbroeken om hun net iets te ver uitgedijde achterwerken. Ze genieten van het optreden. Hun bewegingen lijken een mix van de weense wals, jaren 70 disco en de polonaise.
Zij zijn mijn schikbeeld. Zo wil ik nooit worden. Steeds als ik een vrouw zoals hen zie, komt dat bij me op. Dit kan toch niet mijn toekomst zijn?
Gelukkig ben ik nog een beetje hip. Een beetje stoer. Toch?
Ineens lijk ik buiten mijzelf te treden en kijk ik eens goed. Een 34-jarige vrouw in een legergroene worker met nep-kistjes eronder. Hard meezingend, de halflange haren heen en weer schuddend op de maat van de muziek en fanatiek luchtgitaar spelend. En ik moet in mijzelf zo hard lachen. Om mijzelf.
Wat zullen die tieners en twintigers wel niet denken als ze deze ouwe taart zich zo zien aanstellen? Ben ik hun schrikbeeld?
En... zo ja... is dat erg dan?

Zodra de laatste band haar laatste noten heeft gespeeld lopen we terug naar de parkeerplaats. We hebben weer genoten. Ik stap in de auto en .... krrrrrak.... een scheur van zo’n tien centimeter in mijn ouwe trouwe worker. Is dit een teken?
Gelukkig heb ik nog een maandje of zeven voordat het festivalseizoen weer begint. Kan ik me nog even beraden op een nieuwe outfit. Een outfit geschikt voor iemand van mijn generatie.

(Nou ja, eigenlijk ben ik alweer online winkels aan het afgaan, waar ze workers verkopen, in mijn maat, de juiste kleur en voldoende zakken aan de zijkant voor telefoon, portemonnee en drankbonnetjes.)

dinsdag 18 augustus 2009

Verslaafd

‘Ik mag geen suiker van de dokter. Niet dat de dokter mij niet aardig vindt. Maar toch mag ik geen suiker van de dokter.’

Deze zinnen dolen alweer een hele dag door mijn hoofd. Ze zijn afkomstig uit een sketch van Herman Finkers. (Het Twentse accent hoor ik er automatisch bij.)
‘Ik mag geen suiker van de dokter’
Nu heeft mijn dokter mij niets gezegd over suiker. Sterker nog; ik ken mijn dokter niet eens. Ze heeft ook geen reden om tegen mij te zeggen dat ik geen suiker mag. Ik heb immers geen diabetes. En ze is ook mijn moeder niet. (In dat geval zou ze overigens wel kunnen zeggen dat ik geen suiker mag, maar zou ik het lekker toch eten)
Ik mag geen suiker van de orthomoleculair voedingsdeskundige. De wat? Eh, nou orthomoleculair voedingsdeskundige dus. Nog nooit van gehoord? Wat raar! Ik ga het ook niet uitleggen; je googelt maar gewoon, zoals ieder normaal mens.
Maar... ik mag dus geen suiker.

Ik wist het natuurlijk al lang.
Michel Montignac vertelde het me tien jaar terug al. Suiker is vergif.
Ik geloofde Michel op zijn woord toen. Een halfjaar lang.
Daarna werden suiker en ik weer dikke vrienden en dat zijn we gebleven.
Suiker maakt dat er koekjes zijn. En dropjes. Suiker zorgt er voor dat er taart bestaat. Toetjes. Chocolade.
Ik houd er zo van.

Ik mag geen suiker meer.
Zo zei ze het echt, gisteravond.
“Je mag alles eten, als er maar geen suiker aan toegevoegd is. En je begint ermee tijdens je vakantie.”
“Ow, dus ik mag wel gewoon pasta’s? En pizza’s?”
“Ja hoor, geen probleem.”
“En wijn?”
“Wijn is nog niet zo heel slecht.”
“Maar dus geen ijs?”
“Nee.”
“Helemaal geen toetjes eigenlijk.”
“Klopt. Zelfs fruit kun je beter even laten staan. En vruchtensap.”
“Ow...””
“Tja, suiker is een echte verslavende stof. Je zult echt moeten afkicken en het kan best een maand of drie duren voordat dat lukt.”
“Ow...””


Moet kunnen, dacht ik nog even. En als ik er uiteindelijk echt meer energie van krijg, is het het wel waard, toch? Zo moeilijk kan het toch niet zijn? Ik ken genoeg mensen die geen zoetigheid eten. Die kunnen dat toch ook?

Maar langzaam dringt het tot me door.
Ik ben verslaafd.
Suiker is mijn drug.
Ik ben een onvervalste suikerjunk.

Ik heb visioenen van versgebakken appel-notentaart van de V&D. Nu al.
Brownies van de Bagels & Beans. Het zakje drop op het aanrecht. Zelfs het pak Cruesli in de keukenkast lonkt. Hagelslag. Kokosbrood. Eierkoeken.

Mag niet!
Ga af, Ari!

Ik mag geen suiker van de dokt...… nee... Ik mag geen suiker van mezelf!
Niet dat ik mijzelf niet aardig vind. Maar ik mag geen suiker van mij.

Het wordt een droevig afscheid.
Suiker... Ik mis je nu al!