vrijdag 22 april 2011
Column: De Kindervriend
Sinds kort zijn wij het favoriete logeeradres van mijn twee kleine nichtjes. Ik zou kunnen beweren dat dit te maken heeft met mijn uitmuntende tante-kwaliteiten. Maar niets is minder waar. De onweerstaanbare aantrekkingskracht van ons huis, is gelegen in onze kleine gestreepte held: Tobias.
“Als ik zo aai, vindt Tobias dat fijn he?”
“Tobias vindt het niet leuk als ik achter hem aan loop he?”
“Mag ik Tobias ook kusjes geven?”
“Vindt Tobias het fijn als ik hem onder zijn kin kriebel?”
Ook klinkt er een keurig “Dat is de poes die bang is he?”, als ook Annabel het even waagt om ook eens een kijkje te komen nemen in de woonkamer.
De beide meisjes zijn weg van onze kleine haarbal. En Tobias? Die ondergaat de liefkozingen. Gelaten geeft hij zich over aan de knuffelende handjes en begint regelmatig zelfs te spinnen. Ach, aandacht is aandacht tenslotte.
Het liefst zouden de meisjes zelf ook een huisdier willen. Hun vader, mijn broer, wil er niet aan. Ik begrijp dat heel goed. Een dier kost immers tijd en geld en energie. Een dier zorgt voor rommel in huis, voor haren op je meubels en vieze kattenbakken of verplichte wandelingen. Een dier is een flinke verantwoordelijkheid en dat vergeten mensen soms. Hoe vaak komt het niet voor dat ouders toegeven aan de wens van hun kinderen? Om er vervolgens achter te komen, dat het dier niet past in hun leven, in hun gezin of in hun huis. Hoe vaak belanden dieren niet in het Dierentehuis, omdat zo’n gezin ontdekt dat een dieren niet alleen maar leuk zijn? Daarom ben ik blij dat mijn broer zich dit bij voorbaat bedenkt en dat hij dit ook kan uitleggen aan zijn dochters. Dat scheelt een hoop dierenverdriet.
En het maakt ons huis een aantrekkelijk plek om naar toe te gaan. Wij hebben geen kindvriendelijk huis, geen tuin, geen trampoline, we hebben steevast de verkeerde films in huis en de laatste keer was het luchtbed ook nog eens lek. Maar wij hebben een troef in handen! Wij hebben iets dat ze thuis niet hebben. Wij hebben Tobias! Tobias De Kindervriend!
vrijdag 31 december 2010
Relativeren
“We zijn verdwaald, he?”
We wandelen inmiddels een uurtje of anderhalf door de besneeuwde bossen bij Westerbork. In gedachten zie ik de krantenkop al voor me.
‘Brabants stel omgekomen in Drentse bossen’
Ik prijs me gelukkig dat ik net in het museumcafé toch nog die appelpunt op heb. Wie weet hoe hard ik die voedingsstoffen nog nodig ga hebben. Ondertussen begin ik mijn benen te voelen. En mijn handen. Waarom heb ik niet aan handschoenen gedacht?
“Eh ja, dat klopt,”, antwoordt hij, “we hadden er allang moeten zijn.”
Het terrein van Kamp Westerbork en het Nationaal Monument Westerbork bevinden zich op een afstand van 3 kilometer van het Herinneringscentrum. Op dagen dat het Herinneringscentrum geopend is, is er een busverbinding met het kampterrein.
We besloten te gaan lopen. Drie kilometer is niets, het is mooi weer, het bos ligt er prachtig bij in de sneeuw en na twee uur zitten in de auto is zo’n wandeling wel even lekker. En we lopen er zo naar toe. Volgens de plattegrond bij aanvang van de route tenminste.
Inmiddels zijn we ruim anderhalf uur verder. We zien geen bordjes en geen kamp. We zijn verdwaald. De lol is er nu vanaf. We hebben al ruim een uur geen mens meer gezien en we zijn het niet over eens welke richting we op moeten lopen.
Zal ik gaan huilen?
Nee, zo erg is het nog net niet...
Uiteindelijk, na ruim twee-en-half uur lopen, bereiken we de ingang van het kamp. Het eerste wat we zien zijn De Tekens van Westerbork. Vijf monumenten. Eén monument voor ieder vernietigingskamp, waar treinen vanuit Westerbork naar toe reden.
In Auschwitz Birkenau zijn meer dan 56.500 joden uit Nederland en meer dan 200 Sinti en Roma uit Nederland vermoord.
Daar word ik stil van.
Steeds weer word ik daar stil van.
Wat zeur ik toch over zere benen en koude handen.
Wat maak ik me toch druk over onbenullige dingen.
We lopen verder.
De gruwelijkheden lijken te zijn afgedekt met een dikke laag sneeuw.
‘Zo koud moet het hier in de winters van 1943 en 1944 ook geweest zijn.’ gaat er door me heen.
We lopen langs afbeeldingen van postkaarten. Kaarten die vanuit de treinen geschreven zijn. Wat ons verbaast, zijn de teksten van hoop en goede moed. Hadden deze mensen enig idee dat zij hun dood tegemoet reden? Wist de leiding van dit kamp eigenlijk waar zij deze mensen naartoe stuurden? Steeds weer verbaas ik me over de gruwelijkheid, maar ook het vernuft en de efficiency waarmee deze afschuwelijke operatie werd uitgevoerd.

We wandelen verder naar het Nationaal Monument Westerbork, de omhoog gekrulde treinrails.
‘Hier vertrok de trein, hier op dit station’
Vanaf dat moment laat die tekst me niet meer los. Stef Bos moet hier hebben gestaan toen hij dat lied schreef.
De schemering valt in. Met het museumbusje rijden we terug. We kopen nog wat boeken over de oorlog en het nazi regime en beginnen met onze reis terug naar Den Bosch. Terug naar ons gewone, veilige leventje.
Ik heb mijn portie relativeren weer gehad. Ik ben me weer bewust van mijn vrijheid. Van hoe goed ik het heb. Dat heb ik soms nodig. Maar het is meer dan dat. Dit stukje historie fascineert me. Ik zoek het op. Steeds weer. Het Bevrijdingsmuseum, Kamp Vught, Het Joods Museum in Berlijn, het Oorlogs- en Verzetsmuseum, boeken, films... Alsof ik het ooit zal kunnen begrijpen. Als ik er maar genoeg over zie, lees, beleef. Zal ik het dan ooit begrijpen?
Ik hoop het niet.
We wandelen inmiddels een uurtje of anderhalf door de besneeuwde bossen bij Westerbork. In gedachten zie ik de krantenkop al voor me.
‘Brabants stel omgekomen in Drentse bossen’
Ik prijs me gelukkig dat ik net in het museumcafé toch nog die appelpunt op heb. Wie weet hoe hard ik die voedingsstoffen nog nodig ga hebben. Ondertussen begin ik mijn benen te voelen. En mijn handen. Waarom heb ik niet aan handschoenen gedacht?
“Eh ja, dat klopt,”, antwoordt hij, “we hadden er allang moeten zijn.”
Het terrein van Kamp Westerbork en het Nationaal Monument Westerbork bevinden zich op een afstand van 3 kilometer van het Herinneringscentrum. Op dagen dat het Herinneringscentrum geopend is, is er een busverbinding met het kampterrein.
We besloten te gaan lopen. Drie kilometer is niets, het is mooi weer, het bos ligt er prachtig bij in de sneeuw en na twee uur zitten in de auto is zo’n wandeling wel even lekker. En we lopen er zo naar toe. Volgens de plattegrond bij aanvang van de route tenminste.
Inmiddels zijn we ruim anderhalf uur verder. We zien geen bordjes en geen kamp. We zijn verdwaald. De lol is er nu vanaf. We hebben al ruim een uur geen mens meer gezien en we zijn het niet over eens welke richting we op moeten lopen.
Zal ik gaan huilen?
Nee, zo erg is het nog net niet...

In Auschwitz Birkenau zijn meer dan 56.500 joden uit Nederland en meer dan 200 Sinti en Roma uit Nederland vermoord.
Daar word ik stil van.
Steeds weer word ik daar stil van.
Wat zeur ik toch over zere benen en koude handen.
Wat maak ik me toch druk over onbenullige dingen.
We lopen verder.
De gruwelijkheden lijken te zijn afgedekt met een dikke laag sneeuw.
‘Zo koud moet het hier in de winters van 1943 en 1944 ook geweest zijn.’ gaat er door me heen.
We lopen langs afbeeldingen van postkaarten. Kaarten die vanuit de treinen geschreven zijn. Wat ons verbaast, zijn de teksten van hoop en goede moed. Hadden deze mensen enig idee dat zij hun dood tegemoet reden? Wist de leiding van dit kamp eigenlijk waar zij deze mensen naartoe stuurden? Steeds weer verbaas ik me over de gruwelijkheid, maar ook het vernuft en de efficiency waarmee deze afschuwelijke operatie werd uitgevoerd.

We wandelen verder naar het Nationaal Monument Westerbork, de omhoog gekrulde treinrails.
‘Hier vertrok de trein, hier op dit station’
Vanaf dat moment laat die tekst me niet meer los. Stef Bos moet hier hebben gestaan toen hij dat lied schreef.
De schemering valt in. Met het museumbusje rijden we terug. We kopen nog wat boeken over de oorlog en het nazi regime en beginnen met onze reis terug naar Den Bosch. Terug naar ons gewone, veilige leventje.
Ik heb mijn portie relativeren weer gehad. Ik ben me weer bewust van mijn vrijheid. Van hoe goed ik het heb. Dat heb ik soms nodig. Maar het is meer dan dat. Dit stukje historie fascineert me. Ik zoek het op. Steeds weer. Het Bevrijdingsmuseum, Kamp Vught, Het Joods Museum in Berlijn, het Oorlogs- en Verzetsmuseum, boeken, films... Alsof ik het ooit zal kunnen begrijpen. Als ik er maar genoeg over zie, lees, beleef. Zal ik het dan ooit begrijpen?
Ik hoop het niet.
maandag 29 november 2010
Column: Kat kwijt
“Hé, waar is Tobias?” Het duurde even voordat de vraag van mijn vriend tot me doordrong. Hij had gelijk. Bij thuiskomst kwam alleen poes Annabel ons tegemoet gerend. Kater Tobias liet niet van zich horen. Een korte zoektocht vertelde ons wat onmogelijk leek: Tobias was weg. Onmogelijk, omdat wij vijf hoog wonen en onze katten doorgaans niet verder komen dan het balkon. Een lichte paniek maakte zich van mij meester. Hoe kan dit? Waar is hij? Wat is er gebeurd? Is hij van het balkon gevallen? Maar dat overleeft hij nooit! Of is hij de deur uit geglipt, in dat ene onbewaakte moment waarin ik terugliep voor mijn zonnebril? Dat moest het geweest zijn...
We liepen naar buiten, rondom de flat. We riepen en fluisterden. We keken achter struiken en in steegjes. Waar we ook keken, geen Tobias. We hingen postertjes op en ik meldde zijn vermissing nog diezelfde dag bij Amivedi. Onze Tobias was weg... en het was mijn schuld!
De dagen erna ontdekte ik nog tientallen websites, waar vermiste huisdieren op vermeld kunnen worden. Tobias’ foto prijkte op al deze websites. En ik liep door de buurt, hetzelfde rondje, keer op keer. Niets wilde ik aan het toeval overlaten.
Toen Tobias een dag of vier kwijt was, werd ik overvallen door een intens verdriet. Wat als we hem niet meer zouden vinden? Wat als hij aangereden was? Of lag te verhongeren? Wat als ... ? Tranen met tuiten heb ik gehuild. Om vervolgens te besluiten dat ik nog niet op wilde geven! Ik printte zo’n 250 flyertjes, die mijn vriend en ik huis aan huis verspreidden. Ik was bijna door mijn stapeltje heen, toen mijn vriend me belde: “Ik heb hem!” Op nog geen vijf meter van de achterdeur, zat onze gestreepte avonturier weggedoken onder een struik. De angst was in zijn oogjes te lezen. Met iedere centimeter die wij dichterbij kwamen, kroop hij verder weg in het struikgewas. Pas toen De Baas een plakje ham tevoorschijn had getoverd, bleek de honger groter dan de angst. Met Tobias in onze armen liepen we zielsgelukkig terug naar binnen. De opluchting die ik op dat moment voelde zal ik nooit meer vergeten.
Tegelijkertijd dacht ik aan de dieren in het Dierentehuis. Veel van hen zijn afgestaan door mensen die er niet meer voor kunnen zorgen. Dat is triest, maar begrijpelijk. Maar sommigen van hen zijn vondelingen. Dieren die – net als onze Tobias – per ongeluk hun baas zijn kwijtgeraakt. Dieren die verdwaald zijn, per ongeluk buitengesloten of ontsnapt. Maar die dieren zijn gevonden en naar het Dierentehuis gebracht.... klaar om opgehaald te worden door hun baasjes. Onbegrijpelijk vind ik het, dat mensen hun dier kwijtraken en niet alles in het werk stellen hun viervoetige huisgenoot weer thuis te krijgen! Dat beestje is toch een deel van je gezin en van je leven? Gelukkig maar dat er steeds weer mensen zijn, die zich ontfermen over deze dieren. Mensen die, net als ik, oprecht houden van deze heerlijke viervoeters en ze echt een plekje gunnen in hun leven.
Abonneren op:
Posts (Atom)