zaterdag 1 mei 2010

Vergissing

Als ik de koelkast opendoe, zie ik twee blikken Danerolles liggen. Mijn gedachten dwalen even af.

Misschien wilde je komende zondagmorgen croissantjes bakken. Ik zie helemaal voor me hoe je met je twee kleine meiden het deeg oprolt en door het raampje van de oven kijkt hoe ze zich tot goudgele croissants ontwikkelen. Of misschien zou je volgende week zondag wel ontbijt op bed krijgen; dan is het immers moederdag.

Maar dat gebeurt niet.
Alles is nu anders.
Eén seconde.
Een auto.
Een autosnelweg.
Eén moment.
Een vangrail.
En dan niets meer...

De gruwelijkheid dringt nog niet helemaal door.
Ik denk er wel aan - ik doe niets anders - maar het daalt nog niet in.
“Best jammer dat mama nu dood is.” hoor ik je jongste dochtertje zeggen.
“Als mama niet meer terugkomt, moet jij dan nu poetsen, papa?” vraagt je oudste dochtertje later.
Ik weet niet goed of ik moet glimlachen of in huilen uit moet barsten. Ik kies voor het eerste, maar de knoop in mijn maag vertelt me, dat het net zo goed de tweede optie had kunnen zijn. De kinderlijke onbevangenheid van je twee meiden, maakt het verdriet even iets luchtiger. Tegelijkertijd maken juist die twee kleintjes dat dit zo f*cking oneerlijk is!

Ik zal je missen, dat sowieso. Maar de pijn in mijn hart wordt vooral ingegeven door de gedachte aan mijn broer en zijn twee meiden. Zijn meiden - jouw meiden - die nu zonder moeder moeten opgroeien. En mijn broer, die achterblijft met een gebroken hart.

God heeft zich weer een keer vergist.

dinsdag 20 april 2010

Column: Een nieuwe verovering

“Ik heb niks met katten.” Dat waren letterlijk zijn woorden, toen ik hem leerde kennen. Jammer voor jou dan, dacht ik nog, want die katten horen bij mij. Vanaf mijn 24e deelde ik mijn woning met met kater Midas en poes Annabel. Pas jaren daarna, verscheen mijn vriend in mijn leven. En wel met de woorden “Ik heb eigenlijk niks met katten.”

Nu had ik mij altijd al voorgenomen dat geen kerel ooit tussen mij en mijn beestjes zou komen. Alleen wanneer er sprake zou zijn van een zeer ernstige allergie – welke onomstotelijk bewezen zou moeten worden door minstens drie medisch specialisten – zou ik overwegen ooit afstand te doen van mijn katten. Maar katten niet leuk vinden is geen argument. Wil je mij, dan wil je hen. Het is een package deal.


Zo kon het gebeuren dat mijn vriend een jaar of drie terug ging samenwonen met mij èn met Annabel. (Midas heeft het helaas niet mee mogen maken) Hij accepteerde en tollereerde de kleine haarbal, maar het was wel duidelijk dat hij niet echt iets met katten had. Die houding leek overigens wel wederzijds te zijn. Annabel had ook duidelijk niet zo veel met de nieuwe baas.

Na enige tijd was ik wel toe aan gezinsuitbreiding. Maar ja, dat was geen beslissing meer die ik alleen kon nemen. Dus ik deed wat vrouwen het beste kunnen; het inzetten van de vrouwelijke charmes om mijn standpunt kracht bij te zetten... En zo liepen wij op een gegeven moment samen langs de verblijven met jonge en oude, mooie en minder mooie, kleine en grote, aandoenlijke en afzichtelijke katten.... mijn hart liep over; kon ik ze allemaal maar meenemen!
We vonden er eentje. Of eigenlijk vond hij ons. Met grote, trieste ogen keek hij ons aan. Nadat we hem een keer hadden aangehaald, bleef hij ons volgen. Hij was acht jaar oud en zijn baasje was enkele maanden daarvoor overleden. Hij bleef ons kopjes geven, alsof hij wilde zeggen “Neem mij! Neem mij!” We noemden hem Tobias en hij spinde gedurende de hele autorit naar huis.

Na drie bange dagen in zijn nieuwe huis, nam hij de toko over. Ons huis was zijn huis. Tobias ontwikkelde zich tot een zeer aanwezige en aanhankelijke viervoeter, die het qua charmes nog wel eens van Zijn Vrouwtje zou kunnen winnen. Want die man – die naar eigen zeggen niets met katten heeft – bevindt zich tegenwoordig regelmatig met zijn buik op de vloer, om foto’s te kunnen maken van onze Tobias. Diezelfde man – die dus niets met katten heeft – hangt hele verhalen op tegen onze gestreepte held. Die man vult ‘smorgens de bakjes, stopt Tobias stiekum stukjes fricandeau toe en ligt blauw van het lachen om de rare fratsen die onze kater uithaalt. Soms denk ik wel eens, dat hij gekker is met dat beest, dan ik ooit met een kat ben geweest. Dat vind ik mooi. Ik vind het mooi om te zien hoe een dier je hart kan veroveren. En het biedt ook hoop voor alle dieren die nu nog in het Dierentehuis zitten of daar ooit gebracht gaan worden.... ooit komt er iemand, wiens hart ook zij zullen veroveren en van wie zij een nieuwe kans krijgen.

zondag 28 februari 2010

Sneeuw

Ik herinner me nog heel goed mijn allereerste skivakantie. Februari 2002.
Wat ik me alleen niet meer zo goed herinner, is waarom ik me eigenlijk heb laten overhalen om op skivakantie te gaan. Ik ben namelijk niet sportief, houd niet van kou en nattigheid, ben op vakantie liever lui dan moe en van carnaval-achtige toestanden moet ik niks hebben. Ergens in een vlaag van verstandsverbijstering moet ik hebben toegezegd mee te gaan.

Maar die eerste skivakantie staat in mijn geheugen gegrift. Dat is overigens niet, omdat ik meteen verkocht was.... integendeel zelfs. Natuurlijk, die apres- ski had ik zo onder de knie en iedere overeenkomst met carnaval wordt door mij stelselmatig ontkend. Maar met dat skiën bleek ik bepaald geen natuurtalent. Dit zal ook wellicht te maken hebben met de in de vorige alinea benoemde a-sportiviteit van ondergetekende. Maar er speelde meer dan alleen de totale afwezigheid van lichamelijke conditie: angst. Onvervalste allesoverheersende angst. Ik zie mijzelf nog staan. Ergens halverwege dag drie, boven op een enorme berg (een uitermate toegankelijk categorietje blauw, naar alle waarschijnlijkheid) ... brullend van de pijn en de angst, of van de angst en de pijn. Mijn benen wilden niet meer, mijn knieën voelden alsof ze het ieder moment konden begeven en ik keek naar beneden. Ik kon niet terug omhoog, ik moest naar beneden. Maar ik kon niet. Ik wilde niet. Ik durfde niet. ‘Ik wil dit niet! Waarom wil ik dit?! Waarom sta ik hier?! Waarom honderden euro’s spenderen om mijzelf zo te pesten?! Ik wil dit niet! Hulde voor de skileraar die mij naar beneden wist te praten.
Op dat moment was het voor mij zo duidelijk. Dit nooit meer!

Maar er volgde nog een dag. En nog één. En ergens aan het einde van dag vijf ging ik met een ongekende soepelheid (dringend verzoek aan de destijds aanwezige getuigen, mij deze dichterlijke vrijheid te gunnen ) de blauwe pistes af. Onderaan de piste wierp ik een blik omhoog. ‘Daar ben ik toch maar mooi vanaf komen skiën!’ Dat gevoel van trots en overwinning vergeet ik nooit meer!
De laatste dag op de piste was zonder skileraar, zonder klasje. Met Michel, die ieder gebrek aan techniek, ruimschoots compenseerde met een totaal gebrek aan angst. En met Marscha, de in mijn ogen doorgewinterde skiër, die ons van berghut naar berghut leidde. This is the life! Hier doen we het voor. Volgend jaar weer!’

En dat deed ik. In ander reisgezelschap dit keer, met één constante factor: Marscha. En het jaar daarna weer, ditmaal alleen met Marscha. De soepelheid waarmee ik de berg afkwam vertoonde een licht stijgende lijn, de angst een licht dalende. De lijn van de lol die we samen hadden was vanaf dat moment een constante. De lol in de apres ski bar is fenomenaal. Maar niets haalt het bij het gevoel van samen op een berg, in het zonnetje, uit te kijken over het skigebied. ‘Slecht leven he?’ ‘Ja, slecht leven...’’ Een traditie was geboren. Mars en ik en de sneeuw. Volgend jaar weer?!

Slechts één keer ben ik van de traditie afgeweken. In de winter van 2007. Hoe ik ertoe kwam om met dit gezelschap naar de sneeuw te vertrekken, zal ik nooit vergeten. Dit was even absurd als bijzonder. Ergens in een hoekje van het wereld wijde web hield een groepje vrouwen zich op. In deze digitale wereld deelden zij delen van hun leven. Online vriendschappen ontstonden en groeiden uit tot echte ‘reallife’ vriendschappen. En in dit hoekje van het web opperden twee dames om eens gezellig met zijn allen naar de sneeuw te gaan. Ervan overtuigd dat dit een fantasietrip of grap was, meldde ik mij spontaan aan. Verbazing allom toen ik een email ontving, met de reisspecificaties en de vraag of ik akkoord ging en me definitief wilde aanmelden. Eh... ja!
De dag dat ik met deze acht dames ‘de bus in stapte’, voelde ik me alsof ik bovenop een berg stond. Ik kon niet terug. ‘Wil ik dit? Ja, dit wil ik.’ Verstand op nul en gaan! Ook deze vijf dagen staan in mijn geheugen gegrift. Zoveel lol, zo’n bijzondere band onderling. Vijf dagen lang voelde ik me alsof ik in een andere wereld was. Ik keek om en dacht ‘Dat heb ik toch maar mooi gedaan!’

Over twaalf dagen vertrek ik weer naar de sneeuw. Samen met Marscha zet ik de traditie voort. Al weken kijk ik uit naar de sneeuw, het plezier, de gesprekken onderling en het gevoel van overwinning dat steeds iets meer terrein wint van de angst. Samen gaan we nieuwe herinneringen maken.
Mijn acht vriendinnen van het wereld wijde web neem ik ook mee. In mijn hoofd en in mijn hart.
Op naar de sneeuw, waar vriendschappen groeien, herinneringen bloeien en angsten overwonnen worden.